Zo begon de Leidse universiteit 444 jaar geleden haar állereerste dag
Levensechte goden, wapenkletterende schutters en geïmproviseerde professoren. Met een bonte inwijdingsoptocht en honderden opgetrommelde burgers vierde Leiden op 8 februari 1575 de oprichting van de eerste universiteit van de Republiek. ‘Het was geen feestje om de fuif.’
Historicus Willem Otterspeer reconstrueerde de dag van de inwijding in het eerste deel van zijn vierdelige werk 'Groepsportret met Dame’ over de geschiedenis van de Leidse universiteit. Een selectie van Otterspeers beeldende fragmenten:
Poorter of vreemdeling
‘Donker en koud moet het geweest zijn, die dinsdag 8 februari 1575. Om zeven uur ’s ochtends vulde de grote Pieterskerk, in 1566 door schennend gepeupel van zijn beelden ontdaan, zich met een menigte mensen. (…) Het moet druk geweest zijn in de kerk. Het gemeentebestuur had ieder die zich in de stad bevond, poorter of vreemdeling, bevolen het werk neer te leggen en de kerkdienst bij te wonen.
Met olijfblad versierde straten
‘Het bestuur had tevens ieder die een huis bezat aan een bepaald, welomschreven parcours in de stad, opgedragen de betreffende straten te egaliseren, obstakels weg te halen en vuil te verwijderen. Op de dag zelf diende men zijn huis open te stellen en te versieren met tapijten en de straten te bestrooien met laurier- en olijfblad. Langs die straten zou na afloop van de kerkdienst de inwijdingsoptocht van de Leidse universiteit trekken.’
Triomfbogen
‘Om negen uur stelde zich een vendel stedelijke schutterij onder leiding van de kapiteins Claes Hugyensz. Gael en Claes Diedericxsz. Van Muntfort voor het stadhuis op. Met trommels en vaandels trok het vervolgens langs de Breestraat naar de Hogenwoerdsbrug, waar een triomfboog opgetrokken was, versierd met een wit en rood laken. Vandaar ging het via het Steenschuur naar de Nonnenbrug waar een tweede triomfboog stond, nu versierd met langgerekte vrouwenfiguren. Via de oostzijde van het Rapenburg liepen ze ten slotte naar de nieuwe academie, het Barbaraklooster, dat de universiteit haar eerste onderkomen bood.’
Medicina met pisfles
‘Pièce de résistance van de stoet was het allegorische gedeelte. Voorop reed de enige praalwagen met daarop Sacra Scriptura, de Heilige Schrift, een vrouw in een eenvoudig wit kleed onder een rond baldakijn. Ze werd te voet begeleid door de evangelisten Mattheus, Marcus, Lucas en Johannes. Daarna kwam Justitia, geblinddoekt, met weegzaal en zwaard in de hand, te paard. (...) Vervolgens kwam Medicina, ook te paard, met medicijnboek en kruiden en, als de prent de waarheid spreekt, met pisfles in de hand. (...) En ten slotte Minerva, in een uitmonstering die veel werk verschaft had. Haar kuras was van gesteven textiel, op haar houten schild was Medusa geschilderd. Dit deel van de optocht was gelardeerd met lakeien en hellebaardiers.’
Provisoire professoren
‘Vervolgens kwamen de hoogwaardigheidsbekleders en de professoren. Voorop liep Caspar Coolhaes, predikant ter stede, die toegezegd had een aantal theologische colleges te geven. Hij werd begeleid door Gerard van Wijngaerden, de vertegenwoordiger van de prins, en Jacob van der Does, hoogheemraadschap van Rijnland. Zij werden gevolgd door juristen, medici en filosofen die ook ieder beloofd hadden een paar lessen op hun vakgebied te geven. Elk van deze provisoire professoren werd geflankeerd door hoogwaardigheidsbekleders van de stad en Staten, onder wie Jan van der Does, de eerste curator van de universiteit.’
Wonderbaarlijk rumoer
'Voort trok het, ‘met een groot gheluyt ende wonderbaerlijck rumoer van Musquetten, Calibers, Pistolen (…). Vanaf de Nonnenbrug werd de stoet over het water begeleid door een ‘triomphelyc schip’ (…). Het vervoerde Apollo met de negen muzen, met Neptunes aan het roer.'
De allereerste oratie
‘Het Barbaraklooster was voorzien van een derde triomfboog bij wijze van ingang, die versierd was met Corintische zuilen (…). Daar op de eerste verdieping hield Caspar Coolhaes de eerste oratie van de universiteit, ‘zonderlinge sprekende tot lof van de Theologie’. Na afloop van de oratie begaf eenieder zich naar het huis van de heer van Naeltwyck, waar van stadswege een plechtige maaltijd gereed stond. (…) Het geheel werd begeleid door snarenspel, fagotten en schalmeien.’
Een armelijk allegaartje
‘Het was een mooie dag geweest. Maar ook een wat vreemde dag. De stad zelf was vreemd. Omgeven door een gebrandschat en overstroomd land bood ze, na een beleg van bijna een jaar doorstaan te hebben, de aanblik van een uitgewoond huis. Ook de optocht, met inderhaast bij lokale handwerkers bestelde spullen – die geverfde rokjes en Turkse zwaardjes, dat gesteven dundoek, die eenvoudige triomfboogjes -, was een armelijk allegaartje.'
Geen feestje om de fuif
‘Een optocht als deze was in die dagen geen feestje om de fuif, maar een beginselverklaring. Hij bracht, voor ieder die ogen en oren had, onder woorden wat de nieuwe instelling wilde zijn. (…) Zo gaf de inwijdingsoptocht van de Leidse universiteit een ideaal weer, namelijk dat van een verheven eclectiek, van een verzoening van uitersten. De godsdienst die de wetenschap voedde, de wapens die de vrede dienden (…).’
Otterspeer baseerde zich voor deze reconstructie onder andere op Beschrijvinge der stad Leyden die de Leidse stadshistoricus (en latere burgemeester) Jan Jansz. Orlers in 1614 publiceerde. Ook putte Otterspeer uit het archief van Jan van Hout die in 1575 zowel secretaris was van de stad als van de universiteit.
(LvP)